Terug

GlioLPV kuur

GlioLPV kuur

Patiëntfolder

Uw arts heeft met u besproken dat u een PCV-kuur zult ondergaan.

Een PCV-kuur is een chemokuur die bestaat uit drie soorten medicijnen (cytostatica):

  • Procarbazine
  • Lomustine
  • Vincristine

Deze medicijnen krijgt u via capsules en via een infuus. De medicijnen via het infuus krijgt u op de dagbehandeling (B5O) van de afdeling Medische Oncologie van het UMC Utrecht. De capsules neemt u thuis in. Een PCV-kuur duurt zes weken.

In deze folder staat beschreven:

  • Wanneer u welke medicijnen krijgt en waar u dan op moet letten
  • Wat u kunt doen als u misselijk wordt
  • Wanneer u een afspraak heeft in het UMC Utrecht voor bloedprikken of een afspraak bij uw oncoloog/verpleegkundig specialist
  • Wat de mogelijke bijwerkingen zijn met tips/adviezen
  • Wanneer u contact op moet nemen met de arts/verpleegkundige of verpleegkundig specialist

Behandelschema uitklapper, klik om te openen

Een kuur ziet er zo uit:

[[TABEL]]

Voor elk bezoek bij de internist-oncoloog moet u eerst een bloedafname laten doen bij het polilaboratorium, receptie 25, loket 12. Dit doet u 15 minuten voor uw afspraak bij de arts en u heeft hiervoor een labformulier nodig.

Medicijnen tegen misselijkheid en obstipatie (darmverstopping) tijdens de kuur uitklapper, klik om te openen

Gedurende de hele kuur mag u zo nodig medicijnen tegen misselijkheid en obstipatie innemen. Hieronder staat beschreven welke medicijnen dit zijn en hoe u ze in moet nemen.

[[TABEL]]

Ondansetron (Zofran®)

Ondansetron (Zofran®) voorkomt en behandelt misselijkheid en overgeven na de chemotherapie.

Voorschrift:

U moet dit medicijn volgens het schema innemen. Het is belangrijk dat u dit medicijn alleen op de voorgeschreven dag en tijd inneemt. Daarna, alleen na overleg met een arts.

Mogelijke bijwerking(en):

  • (Ernstige) verstopping door ontlasting (obstipatie). Gebruik magnesiumhydroxide als u merkt dat u meer moeite heeft om ontlasting te krijgen of wanneer u 1 dag geen ontlasting heeft gehad. U kunt beginnen met 3 keer per dag 1 tablet van 724 mg magnesiumhydroxide. Als dit onvoldoende effect heeft, kunt u 3 keer per dag 2 tabletten van 724 mg magnesiumhydroxide innemen (maximaal 6 per dag). Neem contact op met het ziekenhuis als u 2 dagen geen ontlasting heeft gehad.
  • Hoofdpijn. U kunt hiervoor 1 of 2 tabletten van 500 mg paracetamol gebruiken, 4x daags (maximaal 8 tabletten per dag).
  • Rood gezicht. Deze roodheid trekt vanzelf weer weg.

Metoclopramide (Primperan®)

Metoclopramide (Primperan®) voorkomt en behandelt misselijkheid en overgeven na de chemotherapie. Metoclopramide (Primperan®) kunt u als tablet of als zetpil gebruiken.

Voorschrift:

Dit medicijn mag u innemen zolang u klachten houdt. Dat is bij iedereen verschillend. U beoordeelt zelf of u dit medicijn nog nodig heeft. Bij blijvende misselijkheid (en/of overgeven) kunt u het beter op vaste tijden nemen: 15 minuten voor elke maaltijd en voor het slapen maximaal 6 tabletten of 6 zetpillen per dag).

Mogelijke bijwerking(en):

  • Gevoel van onrust in uw lichaam,
  • Een stijf gevoel in uw tong, mond of kaak,
  • Sufheid.

Als u hier last van heeft, moet u stoppen met de metoclopramide (Primperan®) en contact opnemen met het ziekenhuis.

Magnesiumhydroxide

Magnesiumhydroxide voorkomt en behandelt verstopping door ontlasting (obstipatie).

Voorschrift:

Dit medicijn mag u innemen zolang u klachten houdt. Dat is bij iedereen verschillend. U beoordeelt zelf of u dit medicijn nog nodig heeft. U kunt beginnen met 3 keer per dag 1 tablet van 724 mg magnesiumhydroxide. Als dit onvoldoende effect heeft, kunt u 3 keer per dag 2 tabletten van 724 mg magnesiumhydroxide innemen (maximaal 6 per dag).

Neem contact op met het ziekenhuis als u 2 dagen geen ontlasting heeft gehad. Magnesiumhydroxide tabletten hoeft u niet te kauwen.

Mogelijke bijwerking(en)

  • Diarree

Als u hier last van heeft, kunt u het gebruik van magnesiumhydroxide verminderen of stoppen.

Mogelijke bijwerkingen van de chemotherapie uitklapper, klik om te openen

Bij chemotherapie moet rekening gehouden worden met bijwerkingen. Deze zullen zich vaak voordoen als u thuis bent. Daarom is het extra belangrijk dat u goed op de behandeling en de bijwerkingen bent voorbereid. Het is zeker niet gezegd dat u alle bijwerkingen ook krijgt. Voor de volledigheid hebben we wel alle bijwerkingen beschreven die op uw behandeling van toepassing zou kunnen zijn.

Uw behandelend internist-oncoloog en verpleegkundige van de dagbehandeling Medische oncologie zullen de behandeling en de mogelijke bijwerkingen uitvoerig met u bespreken en ingaan op uw vragen. U en uw naasten kunnen alles wat u verteld is, nog eens nalezen. Gebruik dit hoofdstuk dan ook als naslagwerk.

U vindt in dit hoofdstuk informatie over de volgende onderwerpen:

a. Met welke bijwerkingen moet u rekening houden?

b. Moeten personen in uw naaste omgeving speciale maatregelen nemen?

c. Beschrijving van bijwerkingen van procarbazine, lomustine en vincristine

d. Bij welke situaties moet u contact opnemen met het ziekenhuis?

a. Met welke bijwerkingen moet u rekening houden?

  • Gebrek aan eetlust
  • Grieperig gevoel en spierpijn
  • Invloed op beenmerg (beenmergsuppressie)
  • Invloed op concentratie en geheugen
  • Invloed op vruchtbaarheid
  • Invloed op zenuwstelsel (autonoom zenuwstelsel)
  • Invloed op zenuwstelsel (centraal zenuwstelsel)
  • Invloed op zenuwstelsel (perifeer zenuwstelsel)
  • Misselijkheid en braken
  • Pijn op plaats van toediening, pijn bij extravasatie
  • Smaakveranderingen
  • Verminderde stoelgang (obstipatie)
  • Vermoeidheid
  • Psychische en sociale gevolgen
  • Gevolgen voor seksualiteit

Bij het opstellen van deze lijst zijn alle bijwerkingen genoemd, die regelmatig optreden. Verder zijn ook bijwerkingen opgenomen die minder vaak optreden maar ernstig kunnen zijn en/of risico’s met zich mee kunnen brengen. Dit houdt zeker niet in dat alle genoemde bijwerkingen zich ook daadwerkelijk zullen voordoen. Anderzijds kunnen er ook bijwerkingen optreden die niet genoemd zijn. Overleg met uw arts of verpleegkundige als u zich afvraagt of een klacht een bijwerking van de behandeling zou kunnen zijn.

Het uitblijven van bijwerkingen wil niet zeggen dat de behandeling niet aanslaat. De bijwerkingen staan grotendeels gerangschikt op alfabetische volgorde. Dit zegt niets over hoe vaak en in welke mate ze voorkomen.

b. Moeten personen in uw naaste omgeving speciale maat regelen nemen?

Het verzorgen in de thuissituatie van een met cytostatica behandelde patiënt wordt van een dusdanige incidentele aard beschouwd dat dit geen gevaar oplevert voor de naaste omgeving. Op grond hiervan worden geen voorzorgsmaatregelen geadviseerd om blootstelling aan cytostatica te voorkomen. Ook voor lichamelijk contact, het gemeenschappelijk gebruik van huishoudelijke materialen, sanitaire ruimten, bestek of servies zijn er geen aanwijzingen voor enig risico. Gebruik van condooms is alleen noodzakelijk voor anticonceptie, niet omdat de partner via seksueel contact zou kunnen worden blootgesteld aan cytostatica.

c. Bijwerkingen:

Gebrek aan eetlust

Omschrijving:

Gebrek aan eetlust is een veel voorkomende klacht bij patiënten met kanker. Behandeling met cytostatica kan de eetlust nog verder remmen. Het is van groot belang om ondanks het gebrek aan eetlust voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen. Dit om vermagering, een verminderde conditie, uitputting en een verminderde afweer zoveel mogelijk te voorkomen.

Duur:

Gebrek aan eetlust kan direct optreden bij aanvang van de behandeling, neemt af na ongeveer 10 dagen, maar kan weer toenemen bij de volgende kuur.

Adviezen:

  • Probeer het normale eetpatroon (3 hoofdmaaltijden) zoveel mogelijk aan te houden; eet, als dit niet lukt, op andere tijdstippen wanneer u wel eetlust heeft.
  • Gebruik verdeeld over de dag meerdere kleine(re) maaltijden, tussendoortjes of snacks.
  • Eet wat u lekker vindt.
  • Houd rekening met voorkeuren en aversies:
  1. eet niet wat u bij voorbaat al tegenstaat
  2. vervang voedingsmiddelen die u tegenstaan door voedingsmiddelen die u wel kunt eten;
  3. neem bijvoorbeeld in plaats van brood vervangingen zoals beschuit, knäckebröd, croissants, krentenbrood, suikerbrood, harde of zachte bolletjes of een tosti.
  • Als de warme maaltijd u tegenstaat, kan deze vervangen worden door een broodmaaltijd, een salade met vis of kaas of een maaltijdsoep.
  • Koude voedingsmiddelen worden soms beter verdragen dan warme.
  • Probeer bijvoorbeeld koud vlees in plaats van warm vlees.
  • Als vlees niet verdragen wordt zijn ei, kip, vis en vegetarische vervangingen een goed alternatief.
  • Het is belangrijk dat u voldoende drinkt (minimaal 2 liter per dag). De nieren kunnen dan de afvalstoffen van de cytostatica beter uitscheiden.
  • Forceer het eten niet tijdens de kuur; probeer na de kuur weer extra te eten.
  • Indien u langer dan een week minder kunt eten dan gewoonlijk, gebruik dan energierijke voeding.
  • Bespreek deze adviezen met uw huisgenoten.
  • Bespreek gebrek aan eetlust met uw medisch specialist of verpleegkundige, zeker als dit gepaard gaat met gewichtsverlies.

Meer informatie:

Meer informatie over gebrek aan eetlust kunt u vinden in de volgende uitgaven en websites:

  • brochure ‘Goede voeding bij kanker’ (KWF)
  • www.beleefjesmaak.nl
  • www.voedingenkankerinfo.nl

Grieperig gevoel en spierpijn

Omschrijving:

  • Na toediening van cytostatica kunt u zich grieperig voelen. Dit kan zich uiten in:
  • Algehele malaise
  • Spierpijn en pijn in de botten
  • Hoofdpijn
  • Verminderde eetlust
  • Temperatuursverhoging/koorts.

Duur:

Het grieperig gevoel is meestal van korte duur. Het begint enige uren tot dagen na de toediening van cytostatica, houdt 1 tot 2 dagen aan en verdwijnt meestal spontaan.

Adviezen:

  • Ter bestrijding van hoofdpijn, spierpijn en pijn in de botten eventueel 500 tot 1000 mg paracetamol (maximaal 4 maal 1000 mg per dag).
  • Neem uw temperatuur op wanneer u zich niet goed voelt of last heeft van koude rillingen.

Neem contact op met uw specialist in de volgende situaties:

  • Wanneer de griepverschijnselen niet binnen een paar dagen verbeteren.
  • Bij een temperatuur boven de 38,5°C of tweemaal een temperatuur tussen de 38,0°C en 38,5°C met een tussentijd van 6 uur.

Invloed op beenmerg (beenmergsuppressie)

Omschrijving:

Cytostatica hebben invloed op cellen die zich snel delen. Kankercellen zijn sneldelende cellen, maar de bloedcellen die in het beenmerg worden aangemaakt zijn dat ook. De aanmaak van deze cellen wordt geremd door cytostatica. Dit uit zich in een tekort aan de verschillende bloedcellen. Meestal zult u weinig van dit tekort merken. Het is echter belangrijk dat u goed weet welke signalen om aandacht vragen.

Leucopenie

Leucopenie is een tekort aan witte bloedcellen (leucocyten). De witte bloedcellen zijn verantwoordelijk voor de afweer. Ze bieden bescherming tegen allerlei vormen van infecties. Door een verminderd aantal witte bloedcellen neemt de afweer af, vooral in de tweede week na de kuur (de “dipperiode”). Hierdoor kunnen eerder infecties optreden die bovendien vaak heftiger verlopen dan infecties bij mensen met een normale afweer.

Een infectie komt meestal tot uiting in de vorm van koorts met een temperatuur van 38,5°C of hoger, al dan niet in combinatie met koude rillingen.

Tegelijkertijd kunnen (afhankelijk van de plaats van de infectie) de volgende klachten ontstaan:

  • hoesten, vaak met opgeven van slijm
  • pijn bij het plassen, vaker plassen dan normaal, troebele urine
  • pijnlijke plekken in de mond of pijn bij het slikken
  • ontsteking van het bloedvat waarin het infuus is ingebracht (de plek is rood, warm, gezwollen en pijnlijk)
  • buikpijn en/of diarree.

Trombopenie

Trombopenie is een tekort aan bloedplaatjes (trombocyten).

Omdat de bloedplaatjes een rol spelen bij de stolling bestaat er in de periode dat het aantal bloedplaatjes laag is, een verhoogde kans op spontane bloedingen. Ook blijven wondjes langer bloeden.

Spontaan bloedverlies zal het eerste optreden op de volgende plaatsen:

  • neus (bloedneus)
  • mond (bloedend tandvlees)
  • de huid, in de vorm van puntvormige bloedingen of blauwe plekken.

Minder vaak voorkomend:

  • slokdarm of maag (bloed bij braaksel)
  • urinewegen (bloed bij urine)
  • darmen (bloed bij ontlasting)
  • baarmoeder (vaginaal bloedverlies, versterkte menstruatie).

Anemie (bloedarmoede)

Anemie is een tekort aan rode bloedcellen (erytrocyten). De rode bloedcellen transporteren zuurstof door het lichaam.

De klachten die door anemie kunnen worden veroorzaakt zijn:

  • lusteloosheid en vermoeidheid, zelfs als u heel weinig heeft gedaan
  • bleekheid

Naarmate de anemie ernstiger wordt kunnen ook ontstaan:

  • duizeligheid
  • hartkloppingen
  • kortademigheid
  • kouwelijkheid
  • slaapproblemen.

Tijdens elk polikliniekbezoek en voor iedere volgende kuur worden de aantallen witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes in het bloed gecontroleerd.

Een tekort aan bloedcellen door invloed van cytostatica op het beenmerg kan gevolgen hebben voor het verloop van de behandeling. U kunt hierbij denken aan uitstel van de kuur, vermindering van de dosis cytostaticum, keuze vooreen ander cytostaticum of toediening van middelen die de aanmaak van witte bloedcellen bevorderen.

Wanneer het aantal rode bloedcellen of bloedplaatjes veel te laag is, worden deze zo nodig per infuus toegediend. Een tekort aan witte bloedcellen kan niet per infuus worden aangevuld.

Duur:

Leucopenie

Leucopenie treedt op 7 tot 14 dagen na de toediening van cytostatica. De kans op een infectie is dan dus ook groter. Daarna treedt meestal herstel op. Soms houdt leucopenie enkele weken aan.

Trombopenie

Trombopenie treedt op 7 tot 14 dagen na de toediening van cytostatica. De kans op bloedingen is dan dus ook groter. Daarna treedt meestal herstel op. Soms houdt trombopenie enkele weken aan.

Anemie

Anemie ontstaat geleidelijk en treedt meestal pas na een aantal kuren op. Na beëindiging van de behandeling treedt geleidelijk herstel op.

Adviezen:

Het is belangrijk te weten dat veel of weinig rusten, het volgen van een dieet of het gebruik van ijzer- of vitaminetabletten geen invloed heeft op een sneller herstel van het aantal bloedcellen.

Houd bij tandartsbezoek rekening met een verhoogde kans op infecties en bloedingen door invloed op het beenmerg. Informeer de tandarts hierover.

Bij leucopenie

  • Probeer infectiebronnen zoveel mogelijk te vermijden. Denk hierbij aan gezinsleden met verkoudheid of griep en kinderen met kinderziekten.
  • Om infecties te voorkomen zijn goede huid- en mondverzorging en algemene hygiënische maatregelen van belang. Denk hierbij aan een goede verzorging van wondjes evenals aan het wassen en drogen van handen bij de bereiding van voedsel en na toiletbezoek.
  • Zorg ervoor dat u voor de start van de behandeling een bezoek aan de tandarts heeft gebracht, zodat uw gebit geïnspecteerd is.
  • Mocht u last krijgen van eerdergenoemde klachten die wijzen op een infectie (zie omschrijving), meet dan uw temperatuur en neem bij een temperatuur van 38,5°C of hoger of tweemaal een temperatuur tussen de 38,0°C en 38,5°C met een tussentijd van 6 uur altijd (ook s nachts of in het weekend) contact op met uw medisch specialist of verpleegkundige. In die situatie zult u meestal gevraagd worden om naar het ziekenhuis te komen om de situatie te beoordelen en te kijken of er sprake is van een leucopenie.

Bij trombopenie

Om bloedingen te voorkomen is het belangrijk dat uw huid en slijmvliezen intact blijven. Neem daarom de volgende aandachtspunten in acht:

  • Probeer stoten en vallen te voorkomen (houd daarmee rekening bij sporten)
  • Gebruik een zachte tandenborstel
  • Overweeg uw gebitsprothese `s nachts niet te dragen
  • Probeer obstipatie te voorkomen.
  • Gebruik pijnstillers (met uitzondering van paracetamol) alleen maar in overleg met uw medisch specialist. Sommige pijnstillers (bijvoorbeeld aspirine, ibuprofen en diclofenac) beïnvloeden de functie van de bloedplaatjes en verhogen het risico op bloeden.
  • Druk wondjes een tijdje (een minuut) stevig dicht.
  • Bij vrouwen die nog menstrueren, zal soms de menstruatie met medicijnen onderdrukt worden om veel bloedverlies te voorkomen.
  • Mocht u last krijgen van eerdergenoemde klachten die wijzen op bloedverlies (zie omschrijving), meld dit dan aan uw medisch specialist of verpleegkundige. Bij ernstige of aanhoudende bloedingen altijd (ook `s nachts of in het weekend) contact op met uw medisch specialist of verpleegkundige. In die situatie zult u meestal gevraagd worden om naar het ziekenhuis te komen om de situatie te beoordelen en te kijken of er sprake is van een trombopenie.

Bij anemie

  • Mocht u last krijgen van eerdergenoemde klachten die wijzen op bloedarmoede (zie omschrijving), meld dit dan aan uw medisch specialist of verpleegkundige. In dat geval kan een bloedtransfusie worden overwogen.

Neem contact op met uw specialist in de volgende situaties:

  • Koorts (38,5°C of hoger, of tweemaal 38,0°C met een tussentijd van 6 uur), en/of koude rillingen, al dan niet in combinatie met eerder genoemde klachten (zie omschrijving leucopenie)
  • Puntvormige bloedingen in de huid, blauwe plekken zonder dat u bent gevallen of u hebt gestoten
  • Aanhoudend bloeden van een wondje (langer dan een half uur)
  • Lang aanhoudende bloedneus (langer dan een half uur)
  • Bloed in ontlasting of urine
  • Overmatig vaginaal bloedverlies, versterkte menstruatie
  • Hartkloppingen en duizeligheid.

Invloed op concentratie en geheugen

Omschrijving:

Sommige mensen, die behandeld worden of in het verleden behandeld zijn met chemotherapie geven aan dat hun concentratievermogen en/of hun geheugen verminderd is. Soms hebben mensen ook last van andere klachten op dit gebied, bijv. bij het denken, plannen en organiseren, of bij twee dingen tegelijk doen. Dergelijke klachten worden ook wel “cognitieve klachten” of “cognitieve stoornissen” genoemd. Ze treden op bij ongeveer 30% van de mensen, die met chemotherapie behandeld zijn.

Het is niet bekend hoe deze klachten ontstaan. Het is niet gekoppeld aan een bepaald soort kanker (met uitzondering van hersentumoren of tumoren met uitzaaiingen in de hersenen). Het is ook niet duidelijk waarom de ene persoon tijdens of na chemotherapie er weinig of geen last van heeft en de andere persoon die dezelfde chemotherapie krijgt, veel klachten op dit gebied heeft. Soms spelen andere factoren, zoals vermoeidheid, stress, somberheid en angst ook een (belangrijke) rol bij het ontstaan of in stand houden ervan. Deze klachten kunnen gevolgen hebben voor het functioneren in het dagelijks leven en in het werk. De mate waarin ze optreden en de gevolgen ervan zijn heel erg wisselend.

Duur:

De klachten kunnen ontstaan tijdens de behandeling, maar soms ook pas weken tot maanden na het stoppen van de behandeling. Ze kunnen overgaan, maar ook lang aanhouden of blijvend zijn.

Adviezen:

Als u merkt dat u last heeft van concentratie- of geheugenproblemen of andere cognitieve klachten, bespreek dat met uw arts of uw verpleegkundige. Bedenk dat het vaak niet alleen de behandeling is die tot deze klachten kan leiden, maar dat vermoeidheid, stress, somberheid en angst ook een (belangrijke) rol kunnen spelen. Als het lukt om iets te doen aan uw vermoeidheid, stress, somberheid of angst zullen de cognitieve klachten ook afnemen.

Professionele ondersteuning (bijv. door huisarts, psycholoog, maatschappelijk werker of psychiater) kan aangewezen zijn om te achterhalen wat de meest waarschijnlijke oorzaak van uw klachten is en om een goed advies te geven voor verdere hulp en behandeling van uw klachten. Er zijn revalidatieprogramma`s voor mensen die behandeld zijn voor kanker, die u kunnen helpen om om te gaan met vermoeidheid en met gevoelens van stress, somberheid en angst. Deze programma`s kunnen ook effect hebben op cognitieve klachten.

Praktische tips:

  • Verzet u niet tegen uw beperkingen, maar pas (hoe moeilijk dat ook kan zijn) uw activiteiten aan.
  • Informeer de mensen in uw omgeving over uw beperkingen op dit gebied en vraag hulp.
  • Neem regelmatig en voldoende rust.
  • Zorg bij activiteiten voor optimale omstandigheden (goede voorbereiding en organisatie, orde, zo min mogelijk afleiding, voldoende tijd).
  • Begin met de makkelijke taken en bouw geleidelijk op. Hanteer een realistische tijdsplanning. Denk van tevoren na over situaties, waarin u onder tijdsdruk komt te staan en denk na over alternatieven of een “noodplan”.
  • Werk met geheugensteuntjes (agenda, lijstjes, dagboek e.d.). Dit stimuleert het geheugen!

Meer informatie:

Verdere informatie en adviezen kunt u vinden op:

  • www.dosomegood.nl (zoek bij: leerzaam/kanker en moe)

Invloed op vruchtbaarheid

Omschrijving:

Behandeling met cytostatica kan zowel bij mannen als bij vrouwen verminderde vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid tot gevolg hebben. Bij vrouwen is er een verhoogde kans om vervroegd in de overgang te komen.

Mannen

Een bijwerking van cytostatica is dat het effect heeft op de productie van zaadcellen en op de kwaliteit ervan. Hierdoor neemt het aantal zaadcellen in het sperma af en wordt hun beweeglijkheid verminderd.

De kwaliteit van de zaadcellen kan afnemen. Dit is afhankelijk van welk soort cytostaticum wordt gebruikt en van de toegediende dosis.

Vrouwen

Doordat de eierstokken (en hiermee ook de hormoonproductie) worden aangetast door cytostatica, kan een verandering ontstaan in het verloop van de menstruatie. Deze kan onregelmatig worden of geheel wegblijven. Door de verminderde of ontregelde hormoonproductie kunnen overgangsklachten ontstaan zoals opvliegers, nachtelijk zweten, vermoeidheid, gejaagdheid en depressiviteit.

Ook kan er onvruchtbaarheid optreden. De kans op onvruchtbaarheid is afhankelijk van uw leeftijd (hoe jonger, hoe kleiner de kans) en de soort en dosis cytostaticum waarmee u wordt behandeld.

Duur:

Mannen

De invloed van chemotherapie op de productie en kwaliteit van zaadcellen kan tijdelijk zijn. Het herstel kan maanden tot een jaar vergen. Dit is vast te stellen door analyse van het sperma.

Vrouwen

Afhankelijk van leeftijd, soort cytostatica en eventuele andere behandelingen (bestralingen of operaties) herstelt de normale cyclus zich soms na afronding van de behandeling. Dit kan echter maanden, soms zelfs enige jaren duren. Soms komt de menstruatie helemaal niet meer op gang ten gevolge van de behandeling bestaat er kans op verminderde vruchtbaarheid of zelfs onvruchtbaarheid. Als herstel van de menstruatiecyclus uitblijft of het cycluspatroon onregelmatig is, kan er sprake zijn van vervroegde overgang of verminderde vruchtbaarheid.

Er bestaat bij vrouwen de mogelijkheid om na de behandeling met behulp van hormoonbepalingen en een echo van de eierstokken een inschatting te maken van de zogenaamde eicelvoorraad. Dit kan een indruk geven van de kans op blijvende onvruchtbaarheid als er geen herstel van de menstruatiecyclus is na de behandeling.

Adviezen:

Ten aanzien van veranderde menstruatie en overgangsverschijnselen bij vrouwen:

  • Het is mogelijk dat het bloedverlies tijdens de menstruatie in de periode van behandelen heviger wordt. Uw medisch specialist kan dan een medicijn voorschrijven waardoor de menstruatie stopt.
  • Mocht u vragen hebben ten aanzien van de invloed van cytostatica op de menstruatie, neem dan contact op met uw medisch specialist.
  • Overleg met uw medisch specialist of het wenselijk en medisch verantwoord is om overgangsklachten met medicijnen te behandelen.

Ten aanzien van mogelijk verminderde vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid.

  • Voor mannen geldt dat het mogelijk is om sperma in te vriezen om later bij kinderwens (en gebleken onvruchtbaarheid) toch kinderen te kunnen verwekken. Het invriezen van sperma gebeurt voorafgaand aan de start van de behandeling met cytostatica (vaak al op de polikliniek). Uw medisch specialist bespreekt met u de wenselijkheid hiervan.
  • Voor vrouwen met (toekomstige) kinderwens zijn er een aantal opties om te proberen de vruchtbaarheid te behouden. De mogelijkheden hangen o.a. van uw leeftijd af, de soort behandeling, die u gaat krijgen en de geschatte kans op schade aan de eierstokken ten gevolge van deze behandeling en de hoeveel tijd die er is voorafgaande aan uw behandeling. Mogelijkheden van behoud van de vruchtbaarheid bestaan uit:
  1. Een hormoonbehandeling van de eierstokken met daarna een reageerbuisbevruchting (IVF behandeling) waarbij de ontstane embryo’s (dus eicellen ontstaan na bevruchting met zaadcellen) kunnen worden ingevroren. Hiervoor is een mannelijke partner nodig. Deze embryo’s kunnen later in geval van onvruchtbaarheid worden ontdooid en in de baarmoeder worden teruggeplaatst in de hoop er mee zwanger te worden.
  2. Een zelfde hormoonbehandeling maar met het invriezen van eicellen in plaats van embryo’s. Dan is het hebben van een mannelijker partner niet nodig. In de toekomst kunnen deze eicellen worden ontdooid en worden bevrucht met zaad van een toekomstige partner.
  • Het wegnemen van één eierstok middels een kijkoperatie in de buik waarna stukjes eierstokweefsel kunnen worden ingevroren om in de toekomst eventueel weer teruggeplaatst te kunnen worden in de buik in de hoop dat dit weefsel weer gaat functioneren. Het nadeel van optie 1 en 2 is dat de procedure tijd kost (2-3 weken). Optie 3 is nog experimenteel in Nederland. In geval van (toekomstige) kinderwens is een gesprek met een gespecialiseerd gynaecoloog te adviseren. U kunt dan op grond van goede informatie zelf de juiste afwegingen maken om later geen spijt te krijgen.
  • Voor mannen en vrouwen geldt dat het belangrijk is om tijdens de behandeling met chemotherapie en tot zes maanden na afronding van de behandeling geen zwangerschap tot stand te laten komen. Cytostatica kunnen mogelijk leiden tot miskramen en aangeboren afwijkingen. Bij seksueel contact moet er dus gebruik gemaakt worden van goede anticonceptie, bijv. met behulp van condooms of door gebruik van de pil of een spiraaltje.
  • Voor zowel mannen als vrouwen is het ingrijpend om door cytostatica mogelijk onvruchtbaar te worden. Het is daarom belangrijk om vragen of onzekerheden over dit onderwerp te bespreken met uw medisch specialist of verpleegkundige. Voor vrouwen bestaat er de mogelijkheid om voorafgaande aan de behandeling een gesprek met een gynaecoloog gespecialiseerd in vruchtbaarheid en hormonen te hebben.

Meer informatie:

Meer informatie over het onderwerp kanker en vruchtbaarheid kunt u vinden in de brochure “Vruchtbaarheid en kanker” van het Nederlands Netwerk Fertiliteitspreservatie (NNF).

Meer specifieke informatie over fertiliteitspreservatie is te vinden in de brochures:

  • “Fertiliteitspreservatie en invriezen van embryo’s”
  • “Fertiliteitspreservatie en invriezen van eicellen”
  • “Fertiliteitspreservatie en invriezen van eierstokweefsel”
  • Zie ook de website: www.nnf-info.nl/.

Invloed op zenuwstelsel (autonoom zenuwstelsel)

Omschrijving:

Het zenuwstelsel is te verdelen in het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg), het autonome zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. Cytostatica kunnen leiden tot beschadiging van een bepaald deel van het zenuwstelsel. Bij het autonome zenuwstelsel gaat het om dat gedeelte van het zenuwstelsel dat de onwillekeurig (buiten de wil om) functionerende organen verzorgt, zoals die van de spijsvertering, de urinewegen, de bloedsomloop en geslachtsorganen.

Klachten ten gevolge van beschadiging van het autonome zenuwstelsel kunnen zijn:

  • Problemen met de stoelgang (obstipatie)
  • Niet goed uit kunnen plassen
  • Lage bloeddruk bij opstaan
  • Impotentie.

Het optreden van klachten kan gevolgen hebben voor het verloop van de behandeling. U kunt hierbij denken aan vermindering van de dosis cytostaticum, staken van het cytostaticum of keuze voor een ander cytostaticum.

Duur:

Beschadiging van het autonome zenuwstelsel ten gevolge van chemotherapie is meestal tijdelijk van aard en treden (variërend per cytostaticum) op van enkele uren na aanvang van de behandeling tot enkele weken erna. De verschijnselen verdwijnen meestal binnen enkele maanden na beëindiging van de behandeling.

Adviezen:

Bij obstipatie

Voedingsadviezen

  • Het is belangrijk dat u voldoende drinkt (minimaal 2 liter per dag).
  • Als uw eetlust het toelaat, kies dan voor een vezelrijke voeding: bruin brood, volkoren producten, groenten en fruit.

Algemene adviezen

  • Neem voldoende beweging, dit bevordert de darmwerking.
  • Probeer zo regelmatig mogelijk naar het toilet te gaan.
  • Indien deze adviezen onvoldoende resultaat hebben, zal in overleg met uw medisch specialist gestart moeten worden met de inname van laxeermiddelen.

Mocht u last krijgen van eerdergenoemde klachten (zie omschrijving), meld dit dan aan uw medisch specialist.

Invloed op zenuwstelsel (centraal zenuwstelsel)

Omschrijving:

Het zenuwstelsel is te verdelen in het centrale zenuwstelsel, het autonome zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. Cytostatica kunnen leiden tot beschadiging van een bepaald deel van het zenuwstelsel. Bij het centrale zenuwstelsel gaat het om hersenen en ruggenmerg.

Klachten ten gevolge van beschadiging van het centrale zenuwstelsel kunnen zijn:

  • onvast lopen
  • coördinatiestoornissen
  • hoofdpijn
  • wazig zien
  • sufheid
  • verwardheid
  • onrust
  • epileptische aanvallen.

Het optreden van klachten kan gevolgen hebben voor het verloop van de behandeling. U kunt hierbij denken aan vermindering van de dosis cytostaticum, staken van het cytostaticum of keuze voor een ander cytostaticum.

Duur:

Symptomen als gevolg van beschadiging van het centrale zenuwstelsel ten gevolge van chemotherapie zijn meestal tijdelijk van aard en treden (variërend per cytostaticum) op van enkele uren na aanvang van de behandeling tot enkele weken erna. De verschijnselen verdwijnen meestal binnen enkele maanden na beëindiging van de behandeling.

Adviezen:

Mocht u last krijgen van eerdergenoemde klachten (zie omschrijving), meld dit dan aan uw medisch specialist.

Invloed op zenuwstelsel (perifeer zenuwstelsel)

Omschrijving:

Het zenuwstelsel is te verdelen in het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg), het autonome zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. Cytostatica kunnen leiden tot beschadiging van een bepaald deel van het zenuwstelsel. Bij het perifere zenuwstelsel gaat het om de zenuwbanen buiten het centrale zenuwstelsel, dus om zenuwbanen die het gevoel en de spierkracht verzorgen in hoofd, hals, rug, borst, buik, armen en benen.

Klachten ten gevolge van beschadiging van het perifere zenuwstelsel (ook wel genoemd “neuropathie”) treden meestal op in armen en benen en kunnen zijn:

  • doof/slapend, tintelend of branderig gevoel in de vingers en/of tenen, soms uitbreidend naar armen en/of benen
  • spierzwakte in armen of benen.

Het optreden van klachten kan gevolgen hebben voor het verloop van de behandeling. U kunt hierbij denken aan vermindering van de dosis cytostaticum, staken van het cytostaticum of keuze voor een ander cytostaticum.

Duur:

Symptomen als gevolg van beschadiging van het perifere zenuwstelsel kunnen dagen tot maanden na aanvang van de behandeling optreden. De klachten nemen meestal geleidelijk toe in de loop van de behandeling. Soms verergeren de klachten nog in de eerste paar weken na beëindiging van de behandeling. De klachten verdwijnen meestal binnen enkele maanden, maar kunnen ook blijvend zijn.

Adviezen:

Mocht u last krijgen van eerdergenoemde klachten (zie omschrijving), meld dit dan aan uw medisch specialist of verpleegkundige.

Misselijkheid en braken

Omschrijving:

Cytostatica kunnen misselijkheid en braken veroorzaken door invloed op het maagdarmkanaal en/of door stimulatie van het braakcentrum in de hersenen. Door de misselijkheid kunt u een afkeer hebben van eten en drinken. Misselijkheid en/of braken kunnen gepaard gaan met gebrek aan eetlust, pijn in de maagstreek, buikkrampen en/of dorst.

Duur:

Het optreden en de duur van misselijkheid en braken zijn afhankelijk van welk soort cytostaticum wordt gebruikt en van de dosis. De mate waarin deze klachten optreden, verschilt van persoon tot persoon, zelfs bij dezelfde kuur. Misselijkheid en braken kunnen direct na de toediening van cytostatica optreden, maar treden soms pas na enkele dagen op. De klachten kunnen een aantal dagen aanhouden.

Adviezen:

  • Het is belangrijk dat u probeert te blijven eten en drinken (minimaal 2 liter per dag), omdat er anders een kans bestaat op uitdroging, gewichtsverlies en vermindering van weerstand.
  • Ter bestrijding van de misselijkheid krijgt u medicijnen. Neem strikt uw geneesmiddelen in tegen misselijkheid en braken, zoals voorgeschreven door uw medisch specialist en zoals toegelicht op de schriftelijke informatie die u hierover heeft ontvangen.
  • Welke middelen u gebruikt verschilt per kuur en soms ook per persoon. Een deel van deze middelen (vaak ondansetron (Zofran®), soms granisetron (Kytril®), dexamethason en/of aprepitant (Emend®) gebruikt u volgens een vast schema, ook als u weinig of geen last heeft van misselijkheid of braken. Als u desondanks last houdt van misselijkheid of braken, kunt u naar eigen inzicht meer misselijkheidbestrijdende medicatie (meestal metoclopramide (Primperan®) of domperidon (Motilium®)) als tablet of als zetpil gebruiken. Houd het effect van de medicatie bij zodat deze eventueel bijgesteld kan worden.
  • Bij de misselijkheidbestrijdende middelen Zofran® en Kytril® kan als bijwerking obstipatie optreden. Daarom is het belangrijk dat u voldoende drinkt (minimaal 2 liter per dag). Als uw eetlust het toelaat, kies dan voor een vezelrijke voeding: bruin brood, volkoren producten, groenten en fruit. Indien dit niet kan of onvoldoende resultaat heeft, start u met de inname van laxeermiddelen. U heeft hiervoor een recept (meestal voor magnesiumhydroxide) gekregen.
  • Eet op tijdstippen dat u minder misselijk bent.
  • Gebruik regelmatig kleine maaltijden; probeer om de twee uur iets te eten.
  • Een lege maag kan ook een misselijk gevoel geven.
  • Forceer het eten niet: eet niet meer dan u kunt.
  • Laat iemand anders voor u koken, als het enigszins mogelijk is. Vermijd zelf zoveel mogelijk alle etensluchtjes.
  • Houd rekening met voorkeuren en aversies.
  • Rust na elke maaltijd, maar ga niet helemaal plat liggen.
  • Volg opnieuw de gewoonten die u hielpen bij het verminderen van braken en misselijkheid bij vroegere ervaringen zoals (zee)ziekte, stress, zwangerschap.
  • Spoel de mond na braken.
  • Bespreek gewichtsverlies met uw medisch specialist of verpleegkundige. Uw medisch specialist of verpleegkundige kunnen een consult bij de diëtist aanvragen voor voedingsadvies op maat.

Neem contact op met uw specialist in de volgende situaties:

  • Ernstig en aanhoudend braken gedurende 24 uur of langer nadat cytostatica zijn toegediend
  • Als u niet meer voldoende kunt drinken
  • Als u tekenen van uitdroging vertoont: droge mond, droge huid, weinig of niet meer plassen, donkere urine.

Meer informatie:

Meer informatie over misselijkheid en braken kunt u vinden in de volgende uitgaven en websites:

  • brochure ‘Goede voeding bij kanker’ (KWF)
  • www.voedingenkankerinfo.nl

Pijn op plaats van toediening, pijn bij extravasatie

Omschrijving:

Na toediening van cytostatica kunt u een lichte verkleuring van de huid zien op de insteekplaats van de naald of langs het verloop van het bloedvat waarin de toediening heeft plaatsgevonden. Deze irritatie van de huid kan pijnlijk zijn. Bij bepaalde cytostatica kunnen de huid en het weefsel onder de huid beschadigd worden als het cytostaticum niet in maar naast het bloedvat terecht komt. Dit verschijnsel wordt met de term extravasatie aangeduid. Bij een extravasatie wordt de plaats van toediening pijnlijk of branderig. De beschadiging van de huid en het weefsel onder de huid is voelbaar als een zwelling en verharding en zichtbaar door roodheid. De behandeling hiervan is afhankelijk van het soort cytostaticum dat naast het bloedvat terecht is gekomen. Om een extravasatie te voorkomen wordt het infuus zeer zorgvuldig ingebracht en is er extra controle tijdens de toediening.

Duur:

Pijn ten gevolge van irritatie van de huid of het bloedvat verdwijnt spontaan na enkele uren of dagen. De verkleuring kan blijvend zijn. Het bloedvat blijft soms hard aanvoelen en kan vaak niet meer gebruikt worden voor het inbrengen van een infuus.

Problemen ten gevolge van beschadiging van de huid en het weefsel onder de huid moeten vaak direct en langdurig behandeld worden en genezen langzaam. Vaak blijft er een litteken achter.

Adviezen:

Maak de verpleegkundige er onmiddellijk op attent als de toediening pijnlijk is of een branderig gevoel geeft. De toediening wordt dan direct gestopt en er wordt gecontroleerd of het infuus goed zit. Als er sprake is van een extravasatie worden de in het extravasatieprotocol voorgeschreven maatregelen uitgevoerd. Deze zijn afhankelijk van het soort cytostaticum.

Neem contact op met uw specialist in de volgende situaties:

Wanneer enige uren na de toediening alsnog pijn of een branderig gevoel optreedt, dient u contact op te nemen met uw medisch specialist.

Smaakveranderingen

Omschrijving:

Cytostatica kunnen een verandering in smaak veroorzaken. Eten dat u lekker vond smaakt opeens niet meer. Smaakveranderingen kunnen zich op verschillende manieren uiten. Meestal is er sprake van smaakverlies, smaakverandering of een vieze smaak die alles overheerst.

Sommige cytostatica geven zelf een vieze smaak.

Duur:

Smaakveranderingen kunnen beginnen bij aanvang van de behandeling. Soms verdwijnen ze sinds een paar dagen tot een week, soms houden de klachten langer aan. De klachten nemen geleidelijk af na beëindiging van de behandeling. De mate waarin herstel plaatsvindt, wisselt per persoon.

Adviezen:

  • Wissel de smaken zout, zuur en zoet af om te ontdekken welke smaak het beste bevalt.
  • Gebruik zoveel mogelijk voedingsmiddelen met een sterk uitkomende smaak; pittige, gekruide gerechten (tenzij uw mond pijnlijk is).
  • Varieer met voedingsmiddelen: probeer ook producten die voorheen niet lekker werden gevonden.
  • Gebruik extra suiker, zout en kruiden om smaakverlies te compenseren.
  • Gebruik smaakmakers als mosterd, ketchup, mayonaise, augurkjes of zilveruitjes.
  • Probeer ondanks de smaakveranderingen goed te blijven eten.
  • Zorg voor een goede mondhygiëne; een schone mond bevordert de smaak.

Meer informatie:

Meer informatie over dit onderwerp vindt u in:

  • Brochure ‘Goede voeding bij kanker’ (KWF)
  • www.voedingenkankerinfo.nl.

Verminderde stoelgang (obstipatie)

Omschrijving:

Bij patiënten die behandeld worden met chemotherapie kan een verandering ontstaan in het gebruikelijke ontlastingspatroon.

Oorzaken kunnen zijn:

  • verandering van leefstijl (bijvoorbeeld door minder beweging, minder drinken en verandering van voeding)
  • medicatie (sommige medicijnen tegen de misselijkheid, bijvoorbeeld ondansetron, hebben als bijwerking obstipatie)
  • als specifieke bijwerking van sommige cytostatica, die invloed kunnen hebben op het autonome zenuwstelsel.

Een of meer van bovengenoemde oorzaken gelden voor de meeste patiënten die behandeld worden met chemotherapie. Daarom krijgen alle patiënten informatie over dit onderwerp. Mocht geen ervan op u van toepassing zijn, dan heeft u geen verhoogd risico op obstipatie.

Signalen die kunnen duiden op obstipatie zijn:

  • harde, droge ontlasting waardoor het ontlasten soms pijnlijk is.
  • minder vaak naar het toilet kunnen/moeten dan u gewend bent.
  • moeite met het ontlasten, lange toiletduur, moeten persen om te kunnen ontlasten.

Duur:

Gedurende de hele behandeling bestaat de kans op obstipatie. Bij gebruik van medicatie die obstipatie als bijwerking heeft, verdwijnen de klachten binnen een paar dagen nadat deze medicatie wordt.

Adviezen:

  • Zorg (indien haalbaar) voor voldoende lichaamsbeweging, voldoende vochtinname (1,5-2 liter per dag) en voor een gezonde, gevarieerde en vezelrijke voeding.
  • Mocht u bij eerdere kuren obstipatie klachten gekregen hebben na gebruik van ondansetron, start dan eerder met de laxeermiddelen die de arts u heeft voorgeschreven.
  • Overleg met uw arts of met de verpleegkundigen van de Dagbehandeling als ondanks bovengenoemde maatregelen u last blijft houden van obstipatie.

Meer informatie:

Voor meer informatie en advies verwijzen wij u naar:

  • Folder Obstipatie van de afdeling Medische Oncologie

Vermoeidheid

Omschrijving:

Veel patiënten hebben voor, tijdens en/of na de behandeling met cytostatica last van vermoeidheid en een gebrek aan energie. Het gaat hier soms om ernstige en abnormale vermoeidheid die door rusten niet verdwijnt.

De vermoeidheid kan gepaard gaan met:

  • onvermogen tot lichamelijke inspanning
  • gevoelens van uitputting
  • veel slapen
  • gebrek aan belangstelling voor de omgeving
  • prikkelbaarheid
  • verminderde concentratie en moeite met onthouden
  • stemmingswisselingen en depressiviteit.

Vermoeidheid tijdens chemotherapie wordt vaak mede veroorzaakt door andere factoren, zoals:

  • de ziekte zelf
  • een tekort aan voedingsstoffen
  • klachten die onvoldoende onder controle zijn, zoals bijv. pijn, kortademigheid of misselijkheid
  • bloedarmoede
  • slecht functionerende organen, zoals bijv. lever, nier of hart
  • steeds terugkerende opnames, die veel energie vragen
  • slaapproblemen
  • emotionele factoren.

Duur:

Vermoeidheid treedt over het algemeen enkele dagen na de kuur op. Daarna nemen de klachten af tot aan de volgende kuur. De vermoeidheid kan bij iedere volgende kuur geleidelijk toenemen. Meestal verdwijnt de vermoeidheid geleidelijk na het staken van de chemotherapie, maar soms kan deze nog langdurig blijven bestaan.

Adviezen:

  • Het is belangrijk dat u klachten van vermoeidheid aangeeft bij uw arts of verpleegkundige. Zij kunnen u helpen met het zoeken naar de oorzaak van de vermoeidheid. Soms is er medisch iets aan te doen, bijvoorbeeld een bloedtransfusie bij bloedarmoede. Daarnaast kan gesproken worden over aanpassingen van dagelijkse activiteiten, rust/slaap en voeding.
  • Het is belangrijk dat u met uw partner, familie en/of vrienden praat over uw vermoeidheid. Het biedt hen de gelegenheid u te helpen met de dagelijkse activiteiten en mee te denken over het omgaan met de gevolgen van gebrek aan energie.
  • Probeer uw activiteiten zoveel mogelijk aan te passen aan uw conditie; verdeel activiteiten en voer ze in fasen uit. Neem tussendoor rust en ga niet te lang achter elkaar door. Stel prioriteiten, besteed uw energie alleen aan belangrijke zaken.
  • Lichamelijke inspanning en training kunnen helpen om uw vermoeidheid te verminderen. Er zijn specifieke trainingsprogramma`s voor mensen met kanker. Overleg hierover met uw arts of verpleegkundige. Maak desgewenst een afspraak voor een bezoek aan het fysiotherapiespreekuur van Poli 8 of neem contact op met een fysiotherapeut, die gespecialiseerd is in de begeleiding van mensen met kanker.
  • Streef naar een zo goed mogelijke voedingstoestand. Eet en drink regelmatig, verdeeld over de dag. Wanneer dit problemen oplevert, meld dit dan aan uw arts of verpleegkundige. Zij kunnen u eventueel verwijzen naar een diëtist. Maak thuis eventueel gebruik van kant en klaar maaltijden, of vraag of iemand u kan helpen bij het koken.
  • Heeft u problemen met slapen, meld dit dan aan uw arts of verpleegkundige. Zij helpen u bij het zoeken naar de oorzaak van de slaapproblemen en naar oplossingen.
  • Er zijn hulpmiddelen verkrijgbaar die u kunnen ondersteunen bij bepaalde activiteiten zodat deze minder energie kosten. Deze hulpmiddelen zijn te koop of te huur bij de thuiszorgwinkels.
  • Het kan zinvol zijn om in een dagboek bij te houden wanneer vermoeidheid ontstaat. U krijgt daardoor meer inzicht in het verloop van de vermoeidheid waardoor u beter in staat bent prioriteiten te stellen, activiteiten goed voor te bereiden, hulp van anderen te vragen en energie te bewaren voor plezierige dingen. U kunt dit ook bespreken met uw verpleegkundige.
  • Streef naar zoveel mogelijk ontspanning, Dit kan door te rusten, maar bijvoorbeeld ook door activiteiten te ondernemen waar u plezier aan beleeft bijvoorbeeld lezen, luisteren naar muziek, wandelen in de natuur.
  • Bespreek met uw verpleegkundige de mogelijkheden op het gebied van ontspanningstechnieken zoals massage en ontspanningsoefeningen als u daar behoefte aan heeft.
  • Het kan helpen om ervaringen uit te wisselen met lotgenoten. Mocht u hieraan behoefte hebben, neemt u dan contact op met de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties.

Meer informatie:

Meer informatie over vermoeidheid bij behandeling met cytostatica kunt u vinden in de volgende uitgaven en websites:

  • Vermoeidheid na kanker (KWF brochure)
  • Help, ik ben zo moe! Kanker en Vermoeidheid (Janssen – Cilag B.V. brochure)
  • Tegenkracht Stichting Kanker en Sport: www.tegenkracht.nl
  • Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties: vermoeidheid op www.nfk.nl.
  • www.mindermoebijkanker.nl
  • Via poli 8 (fysiotherapie) in het UMCU

Psychische en sociale gevolgen

Omschrijving:

Uw ziekte en de behandeling ervan kunnen uw leven ingrijpend veranderen. Dit geldt voor u, maar ook voor alle betrokkenen rondom u. Iedereen zal zich opnieuw moeten instellen op deze veranderde levenssituatie. U en uw naasten kunnen met de volgende gevoelens en vragen te maken krijgen:

Angst, verdriet en onzekerheid

Angst en verdriet treden tijdens de behandeling veelal het meest op de voorgrond, mede veroorzaakt door onzekerheid over het verloop van de behandeling (zal ik beter worden? welke lichamelijke effecten brengt deze met zich mee?) en over de toekomst van u en uw naasten.

Controleverlies

Het kan zijn dat u minder grip krijgt op uw eigen leven. Rollen, activiteiten en werkzaamheden die u gewoonlijk deed, kunnen voor korte of langere tijd veranderen of wegvallen. Dit kan tevens uw gevoel van eigenwaarde aantasten. Ook kunt u zich zorgen maken over thuis, werk, financiën, enzovoorts.

Verminderd functioneren

Moeheid, pijn en concentratieverlies kunnen tijdelijk uw lichamelijk en geestelijk functioneren verstoren. Dit kan leiden tot gevoelens van neerslachtigheid (depressiviteit).

Afhankelijkheid

Veel patiënten ervaren in de periode van ziekte en behandeling een toegenomen afhankelijkheid van artsen, verpleegkundigen, partner en naasten. Het kan helpen om dit tegenover deze mensen uit te spreken, om het gevoel minder beladen te maken.

Schuldgevoel

Sommige patiënten hebben last van schuldgevoel, omdat ze hun omgeving veel zorg en overlast bezorgen en taken aan anderen moeten overdragen. Het mkan u opluchten dit schuldgevoel uit te spreken tegenover uw naasten.

Stress

Uw behandeling in het ziekenhuis vraagt van u de nodige aanpassing. In deze onbekende omgeving met medische taal en gebruiken zult u zich misschien niet altijd op uw gemak voelen. U zult op bepaalde momenten beslissingen moeten nemen. Dit kan een gevoel van stress geven.

Vraag uw behandelaars en de verpleegkundigen om begrijpelijke uitleg en aandacht, wanneer u daaraan behoefte hebt.

Verandering van uiterlijk

Uw uiterlijk verandert misschien, bijvoorbeeld door haarverlies, een veranderde huidskleur, gewichtstoename of juist -afname. Dit kan u onzeker maken of u het gevoel geven dat u niet meer de persoon bent die u was, of dat u er niet meer aantrekkelijk uitziet. Misschien hebt u de neiging intimiteit en aandacht voor uw naasten te vermijden; deze kunnen echter juist in deze periode van groot belang zijn.

Levens- en zingevingsvragen

Uw situatie kan levens- en zingevingvragen oproepen bij u en uw naasten. Het kan helpen deze vragen te delen en desgewenst hulp in te roepen van uw eigen pastor of de geestelijk verzorger uit het ziekenhuis, uw (huis)arts of een verpleegkundige.

Contact met vrienden en familie

Uw ziekte en behandeling kunnen ook bij de mensen in uw directe omgeving alles ‘op zijn kop zetten’. Er kunnen spanningen ontstaan die er tevoren niet waren. Misschien is bezoek bang om bij u langs te komen. Contacten met vrienden of familie kunnen tegenvallen of juist intensiever worden.

Belasting van de partner

Als u als partner deze informatie leest: wij beseffen dat ook uw leven in deze situatie extra onder druk kan staan. Naast uw eigen zorgen en onzekerheid over de ziekte van uw partner en over de toekomst kan het leven extra druk zijn. De ziekenhuisbezoeken en de organisatie van het leven thuis geven u misschien het gevoel dat u geleefd wordt. Vaak moet u steeds maar weer hetzelfde verhaal vertellen aan mensen die vragen hoe het met uw partner gaat. Het is daarom voor u belangrijk om voor voldoende rust en ontspanning te zorgen en waar mogelijk taken te delegeren en anderen in te schakelen.

Ook is het aan te raden met elkaar in gesprek te blijven over de zorgen en gevoelens die er bij u beiden leven, zodat u elkaar wellicht kunt ondersteunen in deze situatie.

Reactie van de kinderen

Wanneer u kinderen hebt, zullen deze op hun eigen manier reageren op uw ziekte en behandeling. Misschien vraagt u zich af wat u hen wel of niet vertelt.

De reactie van kinderen op situaties als deze is uiteraard afhankelijk van leeftijd en karakter van het kind. In de meeste gevallen is het goed ze te betrekken in wat er aan de hand is. Aarzel niet om vragen rond kinderen aan de orde te stellen in gesprekken met uw behandelend arts of de oncologieverpleegkundige. Voor verdere informatie en ondersteuning kunt u ook terecht bij www.kankerspoken.nl.

Deze website is bedoeld voor kinderen in diverse leeftijdsgroepen; zij kunnen contact leggen met lotgenoten. De reacties van de kinderen en jongeren worden door een psycholoog in de gaten gehouden. Via de site van kankerspoken kunt u de DVD ‘Halte Kanker – als een van de ouders kanker heeft’ bestellen. Deze DVD is bedoeld voor jongeren van 12- 19 jaar.

KWF Kankerbestrijding heeft een brochure ‘Kanker en hoe moet het nu met mijn kinderen’. Ook het Helen Dowling Instituut biedt begeleiding in dit opzicht. Kijk voor meer informatie op www.hdi.nl.

Op de site www.vokk.nl van de Vereniging voor Ouders, Kinderen en Kanker kunt u de boekjes ‘Chemo Kasper’ over chemotherapie en ‘Radio Robbie’ over radiotherapie aanvragen.

Agenda

Ziek zijn kost energie. Onderzoek en behandeling kunnen soms volledig uw agenda bepalen. Dat vraagt een andere indeling van uw tijd, die u voorheen aan heel andere dingen kon besteden.

Genieten

Naast alle zorgen kan deze tijd van ziekte en behandeling gelukkig ook leiden tot het bewuster genieten en het onderscheiden en waarderen van wat belangrijk is.

Hulpbronnen

Onthoud: u staat er niet alleen voor. U zult steun van anderen nodig hebbenmvoor deze behandeling. Het delen van uw angsten en onzekerheden met anderen kan spanningen doen afnemen. Anderen kunnen uw stemmingen gunstig beïnvloeden. Sommige mensen praten het liefst met hun directe naasten, anderen geven de voorkeur aan een hulpverlener of een lotgenoot. Kennis kan onzekerheid en angst verminderen. Als u iets niet begrijpt of u vragen heeft, aarzel niet uw arts of verpleegkundige aan te spreken, totdat u weet wat u weten wilt. Belangrijk hierbij is dat u zoveel mogelijk zelf bepaalt welke voorlichting en ondersteuning u wenst.

Tips voor patiënten

  • Uw hart luchten helpt. U staat er dan minder alleen voor.
  • Durf te praten over gevoelens van angst, onzekerheid en wanhoop.
  • Help anderen over de drempel door zelf over uw ziekte te beginnen.
  • U hoeft niet alles met iedereen te bespreken; maak keuzes.
  • Bedenk dat anderen het vaak goed bedoelen, ook al lijken ze onhandig.
  • Bedenk dat mensen om u heen vaak zwijgen uit eigen angst of onzekerheid.
  • Probeer contact te houden met uw omgeving. Ga eens langs voor een kop koffie.

Tips voor de omgeving van een patiënt

  • Laat uw betrokkenheid merken, ook als u geen woorden hebt.
  • Onzekerheid is niet erg, gewoon aanwezig zijn is al voldoende.
  • Geef niet ongevraagd adviezen.
  • De behoefte om op te peppen kan verkeerd overkomen.
  • U hoeft niet álle mogelijke steun te geven.
  • De één is goed in woorden, de ander in praktische karweitjes.

Tips voor patiënt en omgeving samen

  • Mensen kunnen verschillende verwachtingen van elkaar hebben.
  • Realiseert u dat iedereen anders met een crisis omgaat.
  • Twee verschillende manieren om met de situatie om te gaan kunnen een relatie onder druk zetten.
  • Durf duidelijk te maken wat u wel en niet kunt.

Bron: Over leven, wachtkamertijdschrift van de Nederlandse Kankerbestrijding

Gevolgen voor seksualiteit

Omschrijving:

Intimiteit en seksualiteit spelen voor veel mensen een belangrijke rol in hun leven. De diagnose kanker en de behandeling ervan kunnen tijdelijke of blijvende gevolgen hebben op dit gebied. Als u een partner heeft, kan dat ook gevolgen hebben voor hem of haar en voor uw relatie. In dit stuk gaan we kort in op de mogelijke gevolgen van de behandeling voor uw seksualiteit en wat daar eventueel aan gedaan zou kunnen worden.

Voor sommige mensen is seksualiteit een moeilijk bespreekbaar onderwerp. Dat geldt zowel voor patiënten en hun eventuele partners als voor artsen en verpleegkundigen. De praktijk laat dan ook zien dat seksuele problemen nogal eens niet besproken worden. Wij hopen dat onderstaande informatie er toe leidt dat u dit onderwerp bespreekt met uw arts of verpleegkundige als u daar behoefte aan heeft. Het kan zijn dat de ziekte en de behandeling geen gevolgen hebben voor uw seksualiteit of dat seksualiteit op dit moment geen belangrijke rol (meer) speelt in uw leven. In dat geval is onderstaande tekst voor u niet relevant.

Seksualiteit en ziekte

Seksualiteit is een complex samenspel van factoren, waar we gelukkig meestal niet veel over na hoeven te denken. Op het moment dat iemand kanker krijgt en daarvoor behandeld wordt, kunnen verschillende aspecten van seksualiteit veranderen:

  • Het gevoel aantrekkelijk te zijn, van man of vrouw te zijn. Dat gevoel kan beschadigd worden, bijvoorbeeld bij de vrouw doordat ze een borst mist of kaal wordt en bij de man doordat hij door de behandeling helemaal geen zin meer heeft in seks.
  • Het seksuele functioneren, met als aparte onderdelen ‘zin hebben (libido)’, ‘opgewonden worden’, ‘nat worden (lubricatie)’ of ‘stijf worden (erectie)’ en ‘klaarkomen (orgasme)’. In de gewone situatie verlopen deze onderdelen meestal met plezier en zonder pijn.
  • De seksuele relatie. Mensen hebben niet allemaal dezelfde seksuele behoeften; ook niet binnen een relatie. Zo heeft in veel heteroseksuele relaties de man meer behoefte aan seks en de vrouw meer behoefte aan intimiteit en knuffelen. De meeste mensen leren om redelijk goed om te gaan met dat verschil en zo ontstaat in de loop van de jaren een bepaald seksueel evenwicht. Dat evenwicht kan verstoord raken door de ziekte kanker en de behandeling ervan.

Bij kanker kunnen mensen op allerlei manieren te maken krijgen met schade aan die verschillende aspecten van seksualiteit. Enerzijds is de kanker zelf een emotionele aanslag, die bij een deel van de mensen het seksuele leven tijdelijk stillegt. Er zijn overigens ook mensen die juist dán extra veel behoefte hebben aan seksuele intimiteit. Anderzijds kunnen de verschillende behandelingen veel schade berokkenen. Eerdere operaties (bijv. een borstamputatie of een stoma) of bestralingen kunnen (grote) gevolgen hebben voor het zelfbeeld en de seksualiteit. De invloed van de behandeling op de seksualiteit is moeilijk te voorspellen. Het is afhankelijk van het soort middel en van de rol die seksualiteit voor u en uw partner speelt.

Gevolgen van bijwerkingen van de behandeling voor seksualiteit

  • Vermoeidheid is een veel voorkomende bijwerking van uw behandeling. Dat kan een reden zijn om minder zin te hebben in vrijen. Er kan in die situatie misschien zó gevrijd worden dat u niets hoeft te doen en alleen maar geniet van wat u wel aankunt. Het is dan belangrijk dat u en uw partner beseffen en accepteren dat voor u vrijen waarschijnlijk ook zonder een orgasme bevredigend kan zijn. Soms is de zin er wel, maar ontbreekt de energie om verder te komen of mee te spelen. Kijk in dat geval eens of u de opbouw van een vrijpartij kunt aanpassen. Laat bijvoorbeeld de partner alle werk doen en geniet daarvan. Daarbij kan het gebruik van hulpmiddelen (bijv. een vibrator) soms helpen. Een andere manier om seksueel met vermoeidheid om te gaan is zoeken naar de tijd dat u het minst vermoeid bent. Vaak is dat in de ochtend.
  • Misselijkheid gaat erg slecht samen met vrijen. Gelukkig lukt het in de meeste gevallen om de misselijkheid tijdens of na behandeling grotendeels of soms zelfs geheel te onderdrukken dan wel te voorkomen.
  • Effecten op de slijmvliezen kunnen ook van invloed zijn op seksualiteit. Zo kunnen in de mond, de vagina, de voorhuid en de anus zweertjes ontstaan. Dan maakt zoenen, orale seks en seksuele gemeenschap tot een pijnlijke aangelegenheid. Goede verzorging van huid en slijmvliezen is belangrijk om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Het slijmvlies van de darm reageert soms met diarree. Ook dat is een situatie die het vrijen bemoeilijkt. Overleg met uw arts of verpleegkundige als bovengenoemde klachten optreden tijdens of na behandeling.
  • Sommige middelen (m.n. bepaalde vormen van chemotherapie) kunnen invloed op de zenuwen (neuropathie) hebben met als mogelijke gevolgen pijn, overgevoeligheid, pijn of juist afgenomen gevoeligheid van de huid. Hierdoor kan het plezier van strelen en gestreeld worden wegvallen.
  • De behandeling kan schade berokkenen aan de aanmaak van de hormonen die nodig zijn voor goed seksueel functioneren. Dat geldt vooral voor chemotherapie. Soms kan de behandeling tot langdurige of zelfs blijvende schade aan de eierstokken en bijnieren van de vrouw leiden en aan de zaadballen en bijnieren van de man. De eierstokken maken oestrogene hormonen. Vrouwen die daar te weinig van hebben, kunnen niet goed zwanger worden en krijgen verschijnselen van de overgang. Zowel bij mannen als bij vrouwen is testosteron nodig voor de zin in vrijen en voor de seksuele opwindbaarheid. Testosteron wordt bij vrouwen aangemaakt in de bijnieren en in de eierstokken en bij mannen vooral in de zaadballen.

Gevolgen van hormonale veranderingen voor de vrouw

Bij vrouwen die tevoren nog niet in de overgang waren kan het effect van de behandeling duidelijk te merken zijn aan de menstruaties die onregelmatig worden of helemaal verdwijnen. Dan is er waarschijnlijk sprake van een tekort aan oestrogene hormonen. Een tekort is er zeker als de eierstokken weggehaald zijn (zoals bijvoorbeeld gebeurt bij kanker aan de eierstokken of de baarmoeder) of stilgelegd zijn door bepaalde medicatie.

Bij te weinig oestrogene hormonen kan de vagina droog worden en dan kan gemeenschap pijn gaan doen voor zowel de vrouw als de man. Als de vrouw bij een droge vagina toch graag seksuele gemeenschap wil hebben, is het verstandig om een goed glijmiddel te gebruiken. Als desondanks gemeenschap (penetratie) pijn doet, is het beter om helemaal geen gemeenschap te hebben. Dan is het verstandiger om te proberen op andere manieren te vrijen en (als er behoefte aan is) klaar te komen door bevrediging met de hand of met de mond of door zelfbevrediging.

Oestrogenen kunnen worden voorgeschreven ter behandeling van bovengenoemde klachten. Bij borstkanker geven we echter geen oestrogenen, omdat oestrogenen de prostaatkankercellen juist doen groeien. Als de eierstokken verwijderd zijn of niet meer functioneren, maakt de vrouw nog maar de helft van het benodigde testosteron aan. De andere helft wordt aangemaakt door de bijnieren en ook die aanmaak kan door de behandeling verminderen.

Bij te weinig testosteron heeft de vrouw vaak geen zin meer in vrijen. Die zin kan overigens wel ontstaan als er een partner is die het seksuele spel aardig speelt en die haar weet te verleiden tot meedoen (want afwezigheid van zin is immers iets heel anders dan tegenzin!). Bij weinig testosteron is de vrouw ook moe en het lukt haar niet meer om echt opgewonden te worden. Bovendien voelen de erogene zones (zoals de borsten en de clitoris) niet meer aan als seksueel (vrouwen zeggen dan soms: ‘het is net dood vlees’). Bij elkaar zorgen die veranderingen er voor dat het de vrouw niet meer goed lukt om een orgasme te krijgen.

Vooral bij de vrouw die vóór de behandeling wél gemakkelijk kon klaarkomen, is dat een aanwijzing om te denken aan een testosterontekort. Als dit inderdaad het geval is, dan kan bij veel vormen van kanker dit tekort aan testosteron zonder risico`s worden aangevuld.

Gevolgen van hormonale veranderingen voor de man

Bij de man gaat het alleen om testosteron. Die stof wordt voor 95% aangemaakt in de zaadballen en voor 5% in de bijnieren.

Bij onvoldoende testosteron is de man moe. Hij heeft dan geen zin meer in seks vanuit zichzelf (maar kan doorgaans wél zin krijgen en meedoen door de seksuele aandacht van zijn partner). Hij kan ook niet meer echt opgewonden worden. De spontane erecties (‘ochtenderecties’) verdwijnen en bij het vrijen, kan het meer moeite kosten om een erectie te krijgen of te houden. Ook de hoeveelheid zaad vermindert bij te weinig testosteron. Door al die veranderingen kan de man zich weinig man meer voelen. Als er sprake is van een echt testosterontekort kan dat bij de meeste vormen van kanker worden aangevuld. De patiënt zal dan echter eerst wél duidelijk moeten maken dat er op dat seksuele gebied een probleem is. Bij prostaatkanker geven we echter geen testosteron, omdat testosteron de prostaatkankercellen juist doet groeien.

Voor een deel van bovengenoemde bijwerkingen geldt dat ze tijdelijk van aard zijn. In dat geval kunt u er ook (noodgedwongen) voor kiezen om de seksuele problemen te accepteren in de hoop en verwachting dat ze weer overgaan als de behandeling is afgesloten.

Gevolgen voor de partner en de relatie

Als u een partner heeft, vragen ook de behoeften van die partner om aandacht. Seks kan minder prioriteit krijgen omdat andere zaken belangrijker lijken. Seksualiteit kan dan een andere invulling krijgen. Meestal zijn de seksuele behoeften van beide partners binnen een relatie al voor de ziekte niet hetzelfde. De kans op het toenemen van die verschillen wordt veel groter wanneer één van de partners kanker krijgt en ervoor behandeld wordt. In veel relaties waar ziekte meespeelt lossen mensen dat probleem op door af te stappen van het traditionele patroon van ‘alles samen en ieder evenveel’. Ze leren dan bijvoorbeeld om samen te knuffelen, waarna de gezonde partner zichzelf kan bevredigen terwijl de ander in zijn of haar armen ligt. In sommige situaties verandert de rol van de partner. Deze krijgt meer zorgtaken, bijvoorbeeld in het huishouden, de zorg voor de kinderen (als u die heeft) en de zorg voor u. Dat kan invloed hebben op de relatie als partner en daarmee op de seksuele relatie. Bovendien kan de partner zelf soms zó moe zijn van alle zorg dat het hele seksuele spel er bij inschiet. Dat leidt niet alleen tot verlies van seksualiteit, maar soms ook tot verlies van intimiteit (en soms tot schuldgevoel bij u). Juist dan kan het heel belangrijk zijn om met woorden en eenvoudige knuffels te zorgen dat de intimiteit niet verloren gaat!

Daarnaast kan de partner ook angst hebben dat de bij de behandeling gebruikte middelen door seksueel contact in zijn of haar lichaam terecht kunnen komen en schade kunnen geven. Dit is niet het geval. Er is dus ook geen reden om bijv. condooms te gebruiken om eventuele schade bij de partner te voorkomen.

Adviezen:

Het is niet makkelijk om goed om te gaan met seksuele klachten. Alle verschijnselen, zoals vermoeidheid, een veranderd zelfbeeld, minder zin hebben, minder nat worden, minder stijf worden, pijn bij de gemeenschap en/of moeilijk klaarkomen kunnen ertoe leiden dat er minder geïnvesteerd wordt in het vrijen. Als u een partner heeft, is het belangrijk om het daar samen over te hebben en aan te gaan werken. Als u en/of uw partner seksualiteit als een probleem ervaren en er geen goede oplossing voor kunnen vinden, dan adviseren we u om daar met uw arts (internist-oncoloog of huisarts) of verpleegkundige over te praten. Dat blijken mensen soms moeilijk en gênant te vinden. Dat is ook heel begrijpelijk. Maar: praten over een probleem helpt. Uw arts of verpleegkundige willen daarin graag met u meedenken en zoeken naar een mogelijke oplossing. Soms kan er dan iets gedaan worden, bijvoorbeeld door de medicatie aan te passen of door hormonen bij te geven. Zo nodig kunt u ook verwezen worden naar een seksuoloog voor ondersteuning en advies.

Meer informatie:

  • http://kanker.kwfkankerbestrijding.nl/Leven-met-kanker
  • KWF-folder “Kanker en seksualiteit”
  • www.seksualiteit.nl
  • Het themaboekje “Wie denkt er nu aan seks” is tegen een kleine vergoeding verkrijgbaar via www.palvooru.nl

Overige informatie uitklapper, klik om te openen

Wanneer moet u contact opnemen met het ziekenhuis?

De volgende lijst geeft een samenvatting van de situaties waarin u contact dient op te nemen met het ziekenhuis.

Meer informatie vindt u bij de verschillende bijwerkingen.

  • bij koorts (38,5°C of hoger of twee maal 38,0°C met 6 uur tussentijd) en/of koude rillingen bij puntvormige bloedingen in de huid, blauwe plekken, zonder dat u bent gevallen of u hebt gestoten
  • bij aanhoudend bloeden van een wondje (langer dan een half uur)
  • bij een lang aanhoudende bloedneus (langer dan een half uur)
  • bij overmatig vaginaal bloedverlies, versterkte menstruatie
  • bij bloed in ontlasting of urine
  • bij hartkloppingen en duizeligheid
  • bij plotseling optredende kortademigheid, een gevoel van benauwdheid of een snelle ademhaling die u niet kunt corrigeren
  • bij plotseling optredende huiduitslag
  • bij een pijnlijk en branderig gevoel bij het plassen
  • bij het niet normaal worden van de kleur van de urine binnen 48 uur na de behandeling
  • bij pijnlijke plekjes in de mond en moeite met slikken waardoor u niet kunt eten of drinken
  • bij ernstig en aanhoudend braken gedurende 24 uur of langer na toediening van cytostatica
  • bij tekenen van uitdroging: droge mond, droge huid, weinig of niet meer plassen, donkere urine
  • bij langer dan 24 uur aanhoudende diarree
  • bij diarree in combinatie met braken
  • bij langer dan 4 dagen aanhoudende obstipatie
  • bij tintelingen of doof gevoel in vingertoppen of tenen
  • bij vermindering van kracht en/of een doof gevoel van armen of benen
  • bij griepverschijnselen die in de dagen na toediening van cytostatica niet verbeteren of erger worden
  • bij aanhoudende pijn of een branderig gevoel op de plaats van toediening van cytostatica door beschadiging van de huid en het weefsel onder de huid
  • bij elk ander nieuw verschijnsel waarvan u vermoedt dat het in verband staat met uw behandeling.